Hondengedrag
Onze hond lijkt in vele opzichten nog op zijn voorouder de wolf. Dat geldt dus ook voor zijn gedrag. Er zijn talloze boeken geschreven over hondengedrag, vandaar dat op deze pagina alleen ingegaan wordt op enkele belangrijke aspecten. Dit zijn de roedel, belangrijke lichaamssignalen, socialisatie en miscommunicaties.
De roedel
Een belangrijk aspect is dat een wolf een sociaal dier is, dat in een groep met soortgenoten leeft. Bij gebrek aan soortgenoten, kunnen wij als soortgenoot dienen voor onze honden, mits ze vanaf het begin van hun leven in contact zijn geweest met mensen. Om deze reden hebben sommige honden moeite met alleen zijn: het is totaal tegen het natuurlijke gedrag in en kan dus veel stress geven.
In een roedel is één paar wolven de baas. Dit mannetje en vrouwtje worden het alfapaar genoemd en zijn de enige dieren die jongen krijgen. Onder natuurlijke omstandigheden zijn ze de ouders van de andere dieren in de groep, namelijk wolven tot een leeftijd van ongeveer twee jaar uit nesten van voorgaande jaren en de pups van dit jaar. Als ze een leeftijd van ongeveer twee jaar bereiken, trekken de wolven weg uit het leefgebied van hun ouders om zelf op zoek te gaan naar een leefplek. De oudere broers en zussen helpen mee in de opvoeding van de pups en maken het mogelijk om samen te jagen op grotere prooien. Dit zie je vooral in gebieden waar prooien groter zijn, zoals in het noorden van Canada.
Leven in een groep gaat alleen als de groepsleden zich aan de juiste regels houden. Zolang de leden zich aan deze regels houden, heeft het grote voordelen om lid te zijn van een groep. Denk bijvoorbeeld aan veiligheid en een grotere kans op voedsel. In een wolvenroedel geldt een rangorde, waarin het de vader en moeder van de andere wolven de baas zijn. Deze rangorde wordt in stand gehouden door lichaamstaal. Het is belangrijk om altijd naar de hele houding te kijken, maar daarbinnen is veel af te lezen aan bijvoorbeeld de oorstand, ogen, staartstand en hoogte van het lichaam. Enkele belangrijke signalen zijn dominantie, onderdanigheid, kalmering en spel.
Dominantiesignalen worden door een wolf gebruikt om te laten zich dat hij hoger in rang staat dan een andere wolf, terwijl onderdanigheids- of onderwerpingssignalen bevestigen dat een wolf lager in rang staat. Wolven en honden gebruiken deze signalen echter ook vaak in andere gevallen. Zo kan een hond die een groot bot heeft gekregen dominantiesignalen laten zien naar een andere hond (bijvoorbeeld staren, de lip optrekken, oren naar voren) om te laten weten dat hij uit de buurt moet blijven. Het is immers zijn bot en wat je hebt mag je houden.
Onderdanigheidssignalen worden vaak gebruikt om een andere hond of wolf te laten weten dat het dier geen kwaad in de zin heeft. Kalmeringssignalen zijn bedoeld om de andere hond of zichzelf rustiger te laten worden. Ze werken dus conflict-vermijdend. Voorbeelden van deze twee soorten signalen zijn wegkijken van de ander, een lage houding aannemen, de oren naar achteren doen, laag kwispelen en tongelen. Door deze duidelijke signalen worden gevechten grotendeels voorkomen.
Spelen is een geval apart. Bij wolven spelen alleen pups, maar omdat de meeste honden geestelijk nooit helemaal volwassen worden blijven veel honden hun leven lang spelen. Het is belangrijk dat honden overduidelijk zien dat een hond wil spelen. Net als bij de eerdergenoemde signalen wordt daarvoor gebruik gemaakt van signalen die andere honden ook begrijpen. Het bekendste voorbeeld is de spelbuiging, waarbij de hond door zijn voorpoten gaat en zijn achterlijf overeind blijft. Vaak kwispelen honden erbij met opengesperde ogen en naar voren gerichte oren. Er is dus eigenlijk een mix van onderdanigheids- en dominantiesignalen te zien. Vrijwel alle honden zullen deze uitnodiging begrijpen, waarna spel volgt. Vaak is heel goed te zien dat twee honden aan het spelen zijn en niet aan het vechten, bijvoorbeeld door de wijd opengesperde bek zonder ontblote tanden en door de overdreven bewegingen die ze erbij maken.
Socialisatie
Wolven en honden zijn heel duidelijk in deze signalen, maar ze moeten voor een deel aangeleerd worden. Daarom is het voor een hond heel belangrijk om eerst lang genoeg bij de moeder en nestgenoten te blijven en daarna voldoende contact te hebben met soortgenoten.
In de eerste zeven levensweken leert een hond de basis van hoe hij zich hoort te gedragen. Zo begint de moeder na drie à vier weken soms pups te corrigeren als ze proberen te drinken. Ook gromt ze soms of pakt ze een pupje even vast over zijn bekje met haar eigen bek om hem te laten weten dat hij te ver gaat. Dit heet een snuitbeet en doet de pup geen pijn. Wel kunnen ze er in het begin erg van schrikken en zelfs hard janken van schrik. Nestgenoten zijn daarnaast essentieel in het aanleren en begrijpen van de juiste signalen. Door te spelen leren ze de juiste signalen op het juiste moment te geven. Een pup die geen broertjes en zusjes heeft, mist dus een belangrijk deel in zijn opvoeding en moet extra veel in contact komen met andere honden als hij bij zijn moeder weg gaat.
Wat zeg je?
Honden communiceren dus voor een groot deel met hun lichaam. Ze zijn zelfs prima in staat om signalen van mensen te lezen. Door de fokkerij is het helaas niet voor alle honden meer mogelijk om duidelijk te zijn naar andere honden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan rassen die van nature een hele hoge of lage staart hebben, een lange vacht, grote hangoren, een platte snuit of haar dat altijd overeind staat. Om dezelfde reden is het couperen van oren en staarten een grote belemmering in de communicatie en gelukkig verboden in Nederland. Verder zijn veel rassen door de fokkerij ‘vergeten’ hoe ze (voornamelijk onderdanigheids) signalen van anderen moeten interpreteren en hoe ze die moeten gebruiken. Dit kan de kans op gevechten vergroten.